Oproepkrachten zijn in de horeca geen uitzondering. Vakbond CNV pleit ervoor dat op alle flexibele contracten een toeslag van 30 procent moet komen. Kosten die via de belasting door de werkgever worden betaald. De bond zou tevens graag zien dat het aantal flexcontracten sterk afneemt.
Naast oproepkrachten zijn er in de horeca nog meer flexibele dienstverbanden, variërend van contracten met weinig inkomenszekerheid tot baanzekerheid van een jaar of langer. Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) had 61 procent van de 215 duizend werknemers die als kelner of barpersoneel werkte in 2019, een flexcontract met een onzeker dienstverband. Ook in de keuken werkten in 2019 ruim 15 duizend van zulke oproep- en uitzendkrachten.
Flexibele werknemers, met name in de horeca, zijn in de coronacrisis hard geraakt. In het tweede kwartaal van 2020 had Nederland 272 duizend minder werknemers een flexibele arbeidsrelatie dan het jaar ervoor. Daarvan waren 49 duizend personen werkzaam als kelner of barpersoneel, volgens het CBS.
Recordaantal
CNV-voorzitter Piet Fortuin hoopt dat over vijf jaar het aantal flexcontracten met 90 procent zijn afgenomen. “We willen voorkomen dat, als de economie aantrekt, werkgevers weer grijpen naar het flexibele arbeidscontract. En we straks opnieuw een recordaantal flexwerkers hebben in Nederland”, laat hij weten.
Volgens Fortuin lijkt de Wet Arbeidsmarkt in Balans die begin 2020 inging, te werken. Die wet maakte flexibele contracten al duurder waardoor het aantal vaste banen ook in crisistijd steeg. Maar voor de CNV-voorman gaat het niet snel genoeg. “Werknemers met een vast dienstverband zijn productiever, innovatiever en creatiever. Eigenschappen die in een crisis bij uitstek van pas komen.”
Trend
Hij is verder ook niet te spreken over de “trend” bij werkgevers om vaste contracten te versoberen. Werkgevers gaven eerder aan de loonontwikkeling wat meer met de markt mee te laten bewegen. Ook zou het ontslagrecht versoepelt kunnen worden. Zaken die Fortuin “zeer kwalijk” noemt.